Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst?
door: Jeroen Weijermars
De kracht van de herhaling wordt vaak geroemd door marketeers. En in de sport heeft men daar ook een handje van. Sommige uitspraken worden zo vaak herhaald dat na verloop van tijd niemand meer zich afvraagt of de stelling nog wel klopt. In 2015 wil ik een aantal veel gehoorde uitspraken – soms clichés – van sport besturend Nederland tegen het licht houden. Daarmee kijkend of bestuurders nu echt een punt hebben of papegaaien zijn. Deze keer de uitspraak ‘Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst’.
Onze op verenigingen geschraagde sportcultuur vindt zijn grootste groeispurt in de jaren zeventig en begin jaren tachtig. Vanaf dat moment zetten sportverenigingen in op het werven van leden en vooral jeugdleden. In die tijd was dat niet onlogisch. De gedachte van de toenmalige verenigingsbestuurders dat een kind dat op jeugdige leeftijd lid wordt direct wordt opgenomen in de vereniging, ondergedompeld in de verenigingscultuur en daardoor min of meer één wordt met de club, is op dat moment juist. Hierdoor groeide de clubliefde en met die groei nam de kans dat het jeugdlid ooit afscheid nam recht evenredig af. Men wierf een lid voor het leven.
Druk druk drukIn 2015 ziet de wereld er wat anders uit dan pakweg tien, twintig jaar geleden. In het huidige tijdperk hebben kinderen een drukker leven. Basisschoolkinderen die lid zijn van meer dan een sportvereniging zijn eerder regel dan uitzondering. Daarnaast willen de meeste ouders hun kinderen niet alleen op een sportvereniging actief zien, maar in onze op prestaties gerichte maatschappij moeten kinderen zich ook op andere vlakken ontwikkelen. Spelen met vriendjes, kookclubjes, muziekles, toneelschool en wat dies meer zij. Ook extra ondersteunende lessen voor het opkrikken van de prestaties op school mogen niet worden vergeten. Immers, HAVO is geen optie.
Gegeven dit hectische bestaan zijn ouders druk bezig met het van hot naar her brengen van hun kinderen. Kinderen vertoeven misschien wel meer tijd op de achterbank van een auto dan dat zij kunnen sporten. Sporten en de sportvereniging is bijzaak.
Wat betekent dit nu voor een sportvereniging? In de eerste plaats vissen alle sportclubs uit dezelfde vijver. De vijver waarin kinderen afzwemmen voor hun A- of B-diploma. Want na het afzwemmen wordt doorgaans de keuze voor de sport gemaakt. Hoewel de populatie potentiële jeugdleden groot lijkt maakt dit met ruim zeventig georganiseerde sporten in Nederland de spoeling dun.
Daarbij komt dat een vereniging wel een jeugdlid kan werven, maar de verhouding jeugdleden versus senioren kan daarmee behoorlijk scheef komen te staan. En dat is vanwege tenminste drie redenen op zijn minst onhandig.
1. De ouders van jeugdleden zitten in het spitsuur van hun levenZij hebben zo’n druk bestaan dat je er bijna op kunt rekenen dat zij geen vrijwilligerstaken – die toch moeten worden uitgevoerd binnen een sportvereniging – op zich zullen nemen.
2. Jeugdleden vragen veel begeleiding
Denk hierbij aan trainers, coaches, scheidsrechters en dergelijke. Dat is aanzienlijk meer inspanning voor een vereniging dan bijvoorbeeld een trainingsgroepje senioren dat zelf aan de slag gaat en min of meer zelfvoorzienend is.
3. Jeugdleden betalen doorgaans minder contributie
Dat terwijl jeugdleden veel van de verenigingen vragen. Commerciële organisaties zouden het contributiemodel van een sportclub waarschijnlijk direct omkeren en senioren minder laten betalen dan de jeugd. De tegenwerping die hierbij vaak gedaan wordt luidt: als een kind lid is zal hij/zij niet snel zal verkassen naar een ander vereniging. Deze gedachte is inmiddels achterhaald. De trend is nu eenmaal dat leden zich minder gebonden voelen aan een club en soms zelfs met hele teams van de ene naar de andere vereniging overstappen. De vraag is dus of het nog gerechtvaardigd is dat jeugdleden minder betalen.
Het feit dat jeugdleden of hun ouders vrijwilligersinzet vragen van een vereniging maar niet leveren (1) maar ook meer inzet vragen dan senioren (2) en feitelijk minder geld in het laatje brengen (3) maakt jeugdleden een minder logische doelgroep dan de uitspraak ‘wie de jeugd heeft, heeft de toekomst’ doet vermoeden.
Het vraagt ‘omdenken’ en wellicht ook moed om een ander geluid binnen verenigingen te laten klinken. Maar wat nu als sportbestuurlijk Nederland zich gaat focussen op een andere doelgroep: de 50-plusser. Het is een demografisch gegeven dat dat de populatie van potentiële leden aanzienlijk groter wordt. Over minder dan 1.500 dagen – vanaf 2019 – is de meerderheid van de bevolking 50 jaar of ouder. Zie daarvoor onder andere CBS-cijfers.
Diezelfde 50-plusser heeft het spitsuur van zijn leven verlaten en is op een rustigere levensweg gekomen. Uit een onderzoek van SPOT uit 2010 blijkt dat meer dan een derde van de dag van een 50- plusser uit vrije tijd bestaat. Dat kan voor een sportvereniging dubbel positief uitwerken. Niet alleen sport deze senior bij de vereniging maar daarnaast resteert er ook nog tijd om bij te dragen als vrijwilliger aan diezelfde vereniging. En ondanks het huidige economische tijdperk is de koopkracht van de 50-plusser sterk waardoor een lidmaatschap ook geld mag kosten en zij bovendien nog wat te besteden hebben aan consumpties na het sporten.
Met het ‘ontdekken’ van deze jongere ouderen is deze doelgroep niet zomaar lid van een sportvereniging. Sportverenigingen én sportbonden hebben de uitdaging om na te denken over andere vormen waarin zij hun sport aan 50-plussers aanbieden. Zowel voor de vijftiger die reeds bekend is met de sport en in beweging wil blijven, maar ook voor de 50-plusser die in zijn ‘tweede jeugd’ kennis wil maken met een voor hem of haar nieuwe sport.
Als het gaat om vrijwilligerstaken is het kenmerk van deze jongere ouderen dat zij vaak andere eisen stellen aan het werk dan de reeds werkzame vrijwilligers. Ze willen meer inspraak en soms ook een ander takenpakket. Ten aanzien van het vrijwilligerswerk hebben zij behoefte aan overzichtelijke, kortdurende werkzaamheden, die passen binnen de andere invullingen van hun vrije tijd.
Verder is de senior van deze tijd best bereid de knip te trekken maar verwacht daar dan ook wel wat voor terug. Dat betekent dat verenigingen ook moeten durven kiezen om goede trainingstijden en faciliteiten aan hen aan te bieden. Soms ten koste van de traditionele rechthebbende: de jeugd.
Is dit nu rocket science? Welnee. Iedereen die een beetje logisch nadenkt kan dit zelf bedenken. Toch gebeurt het nog te weinig. Kijk maar eens naar de wervende communicatie-uitingen van de eigen vereniging of de sportverenigingen in de buurt. Deze zijn nog steeds vooral gericht op de doelgroep jeugd. Tijd voor verandering? Ja!
Dus laten we beginnen met ‘wie de jeugd heeft, heeft de toekomst’ om te buigen naar: ‘wie niet meegaat met zijn tijd gaat mettertijd’.
Jeroen Weijermars is met Zjerom ondernemer in sportmanagement en sportmarketing. Daarnaast geeft hij als parttime docent aan de Johan Cruyff University les in de vakken sportmanagement, sportmarketing en media. In zijn vrije tijd is hij lid van het bondsbestuur van het Koninklijk Nederlands Korfbalverbond (KNKV) met als aandachtsgebied marketing en communicatie. In 2014 behaalde hij zijn MBA Sportmanagement bij het Wagner Instituut te Groningen.